058-2963300
Interview Leo Beenhakker: “Je kunt verliezen, maar dan moet de ander wel gewonnen hebben”

Interview Leo Beenhakker: “Je kunt verliezen, maar dan moet de ander wel gewonnen hebben”

11 april 2025, 10:39

Gister overleed voormalig Cambuur-trainer Leo Beenhakker op 82-jarige leeftijd. Tussen 1972 en 1975 zwaaide Beenhakker al op jonge leeftijd de scepter in Leeuwarden en om die reden zocht de redactie van clubmagazine De Speaker hem in 2019 op in zijn stad Rotterdam. Met hem keken we destijds terug op zijn periode in Leeuwarden en Beenhakker zou Beenhakker niet zijn als dat niet een aantal markante uitspraken op zou leveren. Ter nagedachtenis aan Leo Beenhakker is dit interview hieronder integraal terug te lezen.
____________

De afspraak voor dit interview is gemaakt in Grand Café Loos te Rotterdam. Dit monumentale pand overleefde het bombardement in 1940 en is de favoriete plek van oud-Cambuurtrainer Leo Beenhakker om in alle rust een cappuccino te drinken. Hij kwam in 1972 als ‘jong broekie’ naar Leeuwarden en lepelt nu 47 jaar later met het grootste gemak de namen van de spelers op die hij in zijn elftal had.

“Als ik aan mijn Cambuur-tijd terugdenk, komt de naam mijn geliefde voorzitter Sietse P. van Dijk als eerste naar boven. Een heel beminnelijke man. Ik kwam van Veendam bij een club die qua organisatie verder was dan Veendam. Rieks Spiegelaar was de manager en was dagelijks op het stadion aanwezig. Tegenwoordig heeft iedere club een manager, maar op dat niveau in 1972 was dat een uitzondering. Voor mij was Cambuur een promotie in mijn carrière. De organisatorische zaken waren professioneler geregeld. Het eerste jaar hadden we een goede groep. Er gingen in mijn herinnering van de 38 wedstrijden maar vijf of zes verloren. Ik had een geweldig elftal. Een fantastische voorhoede met Johan Zuidema, Gerrie de Jonge en Henkie de Groot. Hans Ooft, die van Veendam was meegekomen, speelde kort achter Gerrie de Jonge. Koko Hoekstra was de loper op het middenveld. Een geweldige jongen trouwens. Henk van der Vlag was de verdedigende middenvelder. Er zat zo veel evenwicht in dat middenveld, het klopte gewoon.”

Johan Derksen
“Ja, Johan Derksen. Die kwam, zei je, zwaar geblesseerd van het veld en toen begon het publiek te joelen en werd-ie woest? Nee, daar kan ik mij niets meer van herinneren. Johan Derksen kende ik van mijn eerste jaar in het betaalde voetbal bij Go Ahead Eagles. Joop Brand was de trainer en ik was zijn assistent. Hij speelde bij Brand in het tweede elftal en ik vond Johan toen al een hele vervelende gozer.”

“Toen ik in 1972 naar Leeuwarden kwam speelde hij daar. In één van mijn eerste gesprekken, die ik met manager Spiegelaar had, gaf ik aan dat Johan wel weg mocht van mij. Ik had mij georiënteerd op de selectie van Cambuur en vond Willem Spindelaar een veel betere speler, meer een teamspeler. Een jongen met een gezonde kop er op. Het was niet alleen dat ik Derksen niet wilde, maar ik had hem ook niet nodig. Derksen heeft mij zijn hele leven een eikel gevonden en ik hem. Het voordeel daarvan is, dat je er dan ook geen ruzie over krijgt.”

“Het eerste jaar was heel goed en we speelden in het linkerrijtje. Ik zag Spitz Kohn van Twente bij ons al regelmatig rondlopen en aan het einde van het seizoen haalde hij Johan Zuidema bij ons weg. Gerrie de Jonge ging naar de Graafschap toe, dit waren samen 35 goals. Ga er maar aan staan, maar ik begreep het ook wel. Het was niet tegen te houden. Voor het team was dat een aderlating en ook jammer. Voor mijn gevoel zat er meer potentie in het team en dat wordt dan gewoon afgebroken.”

“Er was weinig geld om te investeren. Jaap de Blauw werd aangetrokken als vervanger van Johan Zuidema en Hans Bleijenberg voor de spits. Dan ga je verder kijken naar talenten en kwam ik uit bij Jantje Ferwerda, een goede technische speler. André Roosenburg Jr. en zijn broer Claus zaten er ook bij. Ik heb nog twee jaar met veel plezier in Leeuwarden gewerkt. Voorzitter Sietse P. zoals ik hem altijd noemde en Spiegelaar waren prima mensen om mee samen te werken. Ik woonde toen in Hardegarijp in een mooie twee onder een kap woning die Sietse P. voor mij geregeld had. Mijn zoon zette daar zijn eerste stappen op de kleuterschool. Voor ons gezin met twee kinderen waren het drie mooie jaren. De kinderen groeiden op in een landelijke omgeving en het was kort rijden naar het Cambuurstadion.”

Spitz Kohn
“Ik heb mij voornamelijk altijd met voetbal beziggehouden en als ik thuis was had ik tijd voor mijn gezin, dat ook zijn aandacht vroeg. We trainden bij Cambuur in de namiddag, in tegenstelling tot Veendam, dat ‘s avonds trainde. Ik was alleen maar met mijn vak bezig. Bij alle clubs waar ik werkte hield ik mij voornamelijk met voetbal bezig.”

“Na mijn derde seizoen bij Cambuur ging ik naar Go Ahead, waar ik weer in een heel andere wereld terecht kwam. Ik werd daar hoofdtrainer, maar dat liep niet goed af. Met Spitz Kohn was ik inmiddels goed bevriend geraakt en besprak met hem mijn interesse voor Go Ahead. Spitz raadde het mij af. Je bent er nog niet klaar voor, het komt te vroeg. Maar het was een promotie en een vervolgstap in mijn carrière. Bij Go Ahead waren alle spelers voltijd-prof en er speelden grote namen. Het voetbalgedeelte was geen probleem, maar ik was erg jong en je moest voor zo’n club voldoende autoriteit hebben om zo’n groep te managen.”

“In Spanje noemen ze dat de kleedkamer-manager. Datzelfde speelt nu ook bij Madrid. Je bent de hele week bezig om de spelers op het veld technisch voor te bereiden, maar je bent ook bezig om ervoor te zorgen dat er op dag van de wedstrijd een team staat dat voor elkaar door het vuur gaat. Dat heeft te maken met ego’s en allerlei menselijke eigenschappen. Op voetbaltechnisch gebied ging het mij goed af, maar op dat andere vlak, daar was ik nog niet klaar voor. Spitz had mij gewaarschuwd, maar die eigenwijze kop met rooie haren dacht: ik zal het weleens laten zien. Ik had veel bazen en er was veel druk van de media in Het Oosten. Ik heb het negen maanden gedaan en op 1 april 1976 werd ik ontslagen.”

“Bij Veendam en Cambuur had ik te maken met jongens die het voetbal naast hun werk deden, maar wel liefhebbers waren. Bij Go Ahead moesten de spelers als voltijd-prof er van bestaan en dat was een heel andere belevingswereld. Ik was de hele dag met de spelers op de club en moest de groep ook managen. Je hebt het trainingsgedeelte en het coachgedeelte. Ik heb veel van deze periode geleerd en kwam er achter dat vijftig procent van de tijd in het managen van de groep gaat zitten. Maar nogmaals, Spitz had mij gewaarschuwd.”

“Ik ben altijd wel bezig geweest met het menselijke deel van de speler. Vandaag is het nog belangrijker dan vroeger. Nu heb je te maken met verschillende culturen in je elftal. Op dit onderdeel ben ik me extra gaan ontwikkelen en heb bijvoorbeeld een aantal cursussen gevolgd. Wie ben je, waar kom je vandaan, hoe sta je in het leven wat is je achtergrond? Deze zaken zijn allemaal van invloed op de prestaties. Ik ben veel over dit onderwerp gaan lezen om het mij eigen te maken en ik denk dat ik daar redelijk in geslaagd ben voor de rest van mijn carrière.”

Feyenoord
“Ik heb wel meer karweitjes gedaan waarvan ik nu denk: hoe is het in godsnaam mogelijk geweest? Peter Stefan, toenmalig manager van Go Ahead, had mij ontslagen en daar zit je dan met je gezin met twee kleine kinderen. Dat was best moeilijk. Ik moet je eerlijk zeggen: alle eer naar de toenmalige manager van Feyenoord, Guus Brox. De man is al lang overleden, maar ik draag hem nog steeds in mijn hart. Een week na mijn ontslag belde Guus Brox mij op en op een typisch Rotterdamse manier zei hij: Leo kom maar weer naar huis. Dat vergeet ik nooit van mijn leven.”

“Toen ben ik de jeugd van Feyenoord gaan doen. Carlo de Leeuw, die daar ook speelde ging later naar Cambuur. Ik ben in Rotterdam Zuid-Charlois geboren en opgegroeid. Met mijn vader liep ik vroeger aan het handje in twintig minuten naar de wedstrijd op zondagmiddag. Ik woon nu ook weer in Zuid en kijk uit op de skyline van Rotterdam. Ik voel mij er thuis en ben er thuis. Met mooi weer fiets ik nog regelmatig door mijn oude buurt langs het ouderlijk huis. Nee, niet op een e-bike. Schei uit zeg, op een mountainbike. Met normaal weer fiets ik regelmatig om in conditie te blijven en ik golf nog, dan loop je ook heel wat af. Ik kijk ook regelmatig mijn wedstrijdjes bij Sparta en Excelsior. Feijenoord – Ajax heb ik laatst gezien en ik bezoek wedstrijdjes in de buurt, op vrijdagavond. Dordrecht en in Brabant RKC.”

“Het is niet alleen een wedstrijdje kijken maar ook mensen ontmoeten waar je regelmatig mee te maken hebt gehad vroeger. Bij RKC loop ik even naar beneden en zeg Fred Grim even gedag. Laatst kwam ik daar één van mijn lievelingsspelers tegen die ik dertig jaar niet had gezien, Frank Rijkaard. Hij heeft bij mij op zijn zeventiende zijn debuut gemaakt voor Ajax. Bij zo’n ontmoeting heb ik een topavond. Rob Jacobs en Thijs Libregts tref ik ook nog wel eens. Mijn wereld is kleiner geworden. Ieder gaat zijn eigen weg en zo hoort het ook. Ik doe dat zelf ook, maar het is leuk als er af en toe een deurtje open gaat en je komt weer zo’n oude stier van vroeger tegen.”

“Ja, Van der Sar heeft me laatst uitgenodigd om met Ajax mee te gaan naar Madrid. Ik heb het niet gedaan, ik kan het niet meer opbrengen. Ik zeg altijd: ik ben in mijn carrière drie keer de wereld rond geweest. Ik heb niets meer met vliegen. Ik bezoek mijn wedstrijdjes in de buurt en mijn leven speelt zich af in Rotterdam. Vlak na de loting belde Van der Sar om mij uit te nodigen en ik heb hem later nog gesproken. Toen kwam er vanuit Madrid een telefoontje van kom je en zeg het maar hoe wil je het hebben. Ik zei tegen Emilio Butragueno: lief van je maar ik blijf thuis. Het geeft een goed gevoel dat er nog aan je gedacht wordt.”

Cambuur vroeger
“Ja, ik weet de Cambuur-spelers uit mijn team nog gemakkelijk te noemen. We haalden ook nog uit Sneek Loet Boot, Piet Kok en Eltje Hazelhof. Ze lieten je nooit in de steek in het veld. Je kan verliezen, maar dan moet de ander wel gewonnen hebben. Ik zie wedstrijden dat de tegenstander niet gewonnen heeft, maar dat de ploeg van zichzelf verloren heeft. En er is niets erger dan van jezelf verliezen. Je kan een mindere dag hebben of veel blessures, maar je kan minimaal het snot voor je ogen hebben gelopen en het bloed in je schoenen. Dan heb je er alles aan gedaan.”

“Met Fritz Korbach heb ik het altijd goed kunnen vinden. We hebben samen in Turkije bij Istanbul Sport gewerkt. Frits was een gabber van mij en Fritz zat op dat moment zonder werk. Mijn uitgangspunt was niet dat ik per se iemand mee wilde nemen uit Nederland. Ik ging vaak eerst kijken wat er op de club liep, maar soms had ik behoefte aan een gelijkgestemde collega. Zo ging Wim Rijsbergen met mij mee naar Mexico.”

“Dat het niet lukte in Istanbul, dat kan gebeuren. In Engeland zeggen ze dat je pas een toptrainer bent als je twee keer bent ontslagen. Het hoort erbij in de voetballerij en ik heb er nooit een probleem van gemaakt. Fritz was er goed in om soms Hollandse uitdrukkingen te gebruiken bij de spelers. Ik vergeet één van de eerste trainingen nooit. We hadden een hele lange voorstopper, een beresterke gozer met schoenmaat 54. Leo, heb je dat gezien, het is Bertus strijkijzer. Fritz bleef hem consequent Bertus noemen. Na twee dagen luisterde hij naar de naam Bertus en na verloop van tijd noemde het hele team hem Bertus. Soms kun je lachen in het voetbal.”

“Ik ben toen zelf weggegaan uit Turkije. Ik werd in de maling genomen en daar kan ik niet tegen. We speelden tegen één van de topteams en stonden in de rust met 1-0 voor. Wij zagen in de gang drie van die leren jassen aankomen die de kleedkamer van de scheidsrechter in gingen. Fritz die achter mij liep zei: zie jij wat ik zie? Na de wedstrijd die we hadden verloren zei ik tegen Fritz ik stop er mee. Fritz wilde ook stoppen, maar dat vond ik geen goed idee. Blijf en zorg dat je je geld krijgt, was mijn advies. Ik leverde de volgende dag mijn contract in, liet de centen zitten en ging terug naar Nederland.”

Hoogtepunt
“Madrid was de absolute top van de wereld, het voetbal stond op nummer één. Directie, bestuur en kantoorpersoneel. Ieder was alleen maar bezig met de vraag: hoe kunnen we het elftal het beste laten presteren? Je had er geen gemakkelijke wedstrijden. Iedere wedstrijd was een soort oorlog in de goede zin van het woord. Je bent de te kloppen ploeg. Als we naar Las Palmas moesten of naar Bilbao was het voor die gasten iets bijzonders waar ze niet van sliepen. Voor ons was het één van de vijftig wedstrijden.”

“Ik heb me altijd thuis gevoeld in die Latijnse cultuur, ze verloren nooit van zichzelf. Ze hadden weleens een slechte dag, maar altijd met volle inzet. Het is het karakter, het temperament. Als je op zondagmiddag gespeeld hebt en je hebt niet gewonnen, dan ga je op zondagavond niet met je vrouw gezellig de stad in. Als je in de stad kwam, dan kreeg je hem. Verbaal dan. Ik heb in die landen met spelers nooit hoeven te praten over je best doen of inzet. Ik moest ze na de wedstrijd altijd vangen, als je begrijpt wat ik bedoel. Dat is heerlijk werken, want het gaat alleen maar over voetbal. In die wereld is het zo dat als je als speler of als trainer je best gedaan hebt bij de club, je altijd deel uit maakt van de familie.”

“Ik ben vorig jaar nog op uitnodiging bij Madrid geweest. Aangekomen bij de hoofdingang kwam Günter Netzer onaangekondigd binnen. Vervolgens werd hij door zo’n gastvrouwtje meteen naar het ereterras gebracht. Als ik telefonisch contact heb met Madrid is het altijd, Leo hier is je huis en je bent altijd welkom. Of ik er gebruik van maak of niet, het voelt goed. Ik ben onder de schaduw van De Kuip geboren, waar ik met mijn vader aan het handje naar toe liep. Dat gaat in je bloed zitten, maar dat wil niet zeggen dat ik me tegen andere clubs afzet. Ik heb niet zoiets van als je voor de één werkt, dat je tegen de ander bent. Ik heb in drie periodes zeven jaar bij Ajax gewerkt. Ajax is een fantastische club en ook Barcelona is een geweldig instituut. Ik heb in Amsterdam met de schaal gestaan en in Madrid, maar toen ik in Rotterdam met de schaal stond deed het mij emotioneel meer. Dat moment is voor ons allemaal magisch geweest.”

Tekst: Jan Hulshoff